Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet geluidhinder

 

Artikel 106f
1
Behoudens het tweede tot en met vijfde lid is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, indien de geluidsbelasting vanwege deze landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen op 1 juli 1987, van de gevel van deze woningen op dat tijdstip, onderscheidenlijk na ingebruikneming van de landelijke spoorweg of binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen hoger was dan 65 dB(A), de waarde 55 dB.
2
In geval eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege de betrokken landelijke spoorweg of spoorwegen is vastgesteld dan 55 dB, is de voor woningen binnen de zone van een te wijzigen landelijke spoorweg ten gevolge waarvan de landelijke spoorweg of binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen worden aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de landelijke spoorweg of vanwegebinnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, de laagste van de volgende twee waarden, met dien verstande dat een geluidsbelasting waarvan de waarde 55 dB niet te boven gaat, in elk geval als toelaatbaar aangemerkt blijft:
a
de heersende waarde;
b
de eerder vastgestelde waarde.
3
Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde 71 dB niet te boven mag gaan.
4
Onze Ministers kunnen een hogere dan de in het tweede lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze waarde 71 dB niet te boven mag gaan, behoudens ingeval eerder bij of krachtens deze wet een hogere waarde dan 71 dB is vastgesteld. In dat geval mag de vast te stellen hogere waarde niet hoger worden gesteld dan de eerder vastgestelde waarde.
5
In afwijking van het derde lid kunnen Onze Ministers met overeenkomstige toepassing van artikel 90, vierde lid, een hogere waarde dan 71 dB vaststellen.
6
Onze Ministers kunnen slechts toepassing geven aan het derde tot en met vijfde lid in die gevallen waarin toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de verwachte geluidsbelasting van de gevel van de betrokken woningen, vanwege de landelijke spoorweg of vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen, tot de ingevolge het eerste of tweede lid geldende waarde, onvoldoende doeltreffend zal zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.
7
De in het eerste tot en met zesde lid gestelde regels zijn mede van toepassing binnen de zone van een aan te leggen landelijke spoorweg, vanwege binnen het tracé van die landelijke spoorweg gelegen spoorwegen.
8
De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van andere geluidsgevoelige gebouwen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van ?hoger was dan 65 dB(A), de waarde 55 dB? wordt gelezen: hoger was dan 60 dB(A), de waarde 58 dB.
9
De in het eerste tot en met vierde en zesde en zevende lid gestelde regels zijn mede van toepassing met betrekking tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van geluidsgevoelige terreinen, met dien verstande dat in het eerste lid in plaats van ?de waarde 55 dB? wordt gelezen: de waarde 63 dB.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN AE0970, Eerste aanleg - meervoudig, 200100887/1
    Rechtsoort
    Bestuursrecht overig
    Datum uitspraak
    03-04-2002
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - meervoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Raad van State
    200100887/1. Datum uitspraak: 3 april 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellanten], en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 26 januari 2000, kenmerk MBG 1999256346, heeft verweerder...
  •